Deze week bracht ik de laatste overblijfselen van mijn oude leven naar het recyclage park. Dat is altijd een beetje puzzelen dat container park: je hebt het betalende gedeelte en gratis gedeelte en het is me nu ook niet altijd heel duidelijk wat juist waar moet. Het meeste gaat bij mij altijd in het grof huisvuil, dan zit je safe denk ik dan zo. Niet dat ik niet sorteer, zeker wel maar ik heb daar altijd zo een beetje een troef kaart met die Grof Huisvuil-container, bij twijfel is het dat. En als ik dan even nieuwsgierig in die container kijk dan heb ik de indruk dat ik niet de enige ben die zo kaart speelt…

Ik doe mijn toer op het betalende deel, ga door de bareel (letterlijk “the pay wall”) om zo in het gratis gedeelte terecht te komen en mijn karton, harde plastics etc daar te dumpen. Buiten mij was er één enkele andere bezoeker in het containerpark: een zwarte man, groot sterk met een vriendelijke blik en zijn zoon. Maar die mens zag er niet gelukkig uit, dat had ik al in het snuitje toen ik ze bezig zag terwijl ik afsloeg naar het betalende deel. Voor hem was één van de recyclage park medewerkers zich aan het buigen over hun afval én aanwijzigingen aan het geven. Niet van die vriendelijke aanwijzigingen door ook niet zo een vrolijk individu. Je kent ze wel, die mensen die uitstralen dat ze vinden dat “vrouwe fortuna” hun de rug heeft toegekeerd en dat het vooral de schuld van anderen is.
Anyway, we gaan niet veralgemenen, gewoon typeren.

Ondertussen ben ik met mijn spullen aangekomen naast de vader en zoon, de recyclagepark medewerker is net in zichzelf mompelend weggewandeld. Ik knik vriendelijk en gooi twee stukken in de container naast hen. De man kijkt me verbaasd aan en zegt: “ik wou in deze container net hetzelfde gooien en dat mocht ik niet, ik moest opnieuw naar het betalende gedeelte“. Ik kijk de man aan en zie de frustratie in zijn ogen. “Die man zit ons hier al een uur op de vingers te kijken en over alles moeilijk te doen” Hij is duidelijk boos, geïrriteerd en vooral machteloos, uit ervaring weet ik dat die combinatie een heel lastige positie is om in je in te bevinden.
Ik zei dat ik het al in de mot had toen ik binnenreed, dat ze geviseerd werden.
Ik zou u héél graag willen helpen maar ik kan er weinig aan doen op deze moment.
Dat is nu eenmaal de mentaliteit hier in de regio, ze weten niet beter” zei ik.
Dat is gewoon voor mijn huid” zei de man
Ik weet het” antwoordde ik,
En wat ik ook zou willen doen, ik kan daar niks aan veranderen. Ik vind dat héél erg voor u.

De man keek me aan, glimlachte even, trok zijn handschoen uit en stak zijn hand uit. “Ik vind dat héél fijn dat u dit zegt.” Ik zei nogmaals dat het me speet toen ik zijn hand schudde.

Ik draaide me om en ging nog even naar het betalende deel omdat nog iets te droppen, bij het grof huisvuil, de troef container weet u nog. Op weg daarnaartoe passeerde ik de verantwoordelijke van het park en ik twijfelde om er iets van te zeggen. “Ik kan daar toch niks aan doen”, dacht ik. Maar terwijl ik dat dacht sprak ik hem er toch op aan.

“Wat uwe collega daar aan het doen is, dat is toch niet helemaal kosjer zenne” zei ik, terwijl ik wees op de scene waar ik net vandaan kwam, de andere medewerker stond ondertussen weer mee in hun rommelbak te kijken en te mopperen.
“Ja maar mijnheer”, zei de toezichter, “die mannen komen hier toe met een gigantische aanhangwagen vol rommel” was het antwoord.
Ik dacht: “tiens, daar dient het recyclagepark toch voor”, maar hield wijselijk mijn mond en haalde mijn schouders op en liep verder. Maar ik had me niet vergist in de man, ik doe daar regelmatig een praatje met als ik daar ben en ik wist dat hij dat niet zomaar ging laten voorbijgaan, daarvoor had hij te zachte ogen. Achter mij liep de man toch al richting de drie mannen om zijn medewerker een andere opdracht toe te wijzen.
De man droop mompelend af, duidelijk niet in zijn nopjes.
Ondertussen zat ik alweer in mijn wagen en reed met die aanblik het recyclagepark weer buiten.

Je zal maar omwille van een fysiek verschil of omdat je anders in het leven staat, uitgesloten worden.

Elke dag tegen vooroordelen moeten opboksen, dat moet toch vermoeiend zijn.